3.6. De derde Siciliaanse
oorlog.
Gebruik makend van de huidige militaire onmacht van Carthago op dat
moment
rukt
Dionysius met zijn leger (80.000 man voetvolk) en vloot (200
oorlogsschepen en 500 transportschepen) op langs de zuidkust van
Sicilië, waarbij alle aan Carthago schatplichtige steden naar hem
overlopen. Zelfs Thermai aan de noordkust ontdoet zich van de Carthaagse
macht en stuurt troepen ter ondersteuning van Dionysius. Vanaf de rivier
de
Mazaros rukken de Grieken het eigenlijke Carthaagse gebied binnen. Ze
verschijnen eerst voor Eryx, dat zich vrij snel overgeeft. Motya,
Segesta, Ankyra, Panormus, Solus en Entella blijven echter trouw aan de
Carthagers. Dan begint de grote belegering van Motya, een van de
voornaamste Punische havens aan de westkust van Sicilië. In Motya werken
Grieken en Feniciërs in voorbeeldige rust met elkaar samen in handel
en
scheepvaart. De Grieken in Motya zien hun rasgenoten dan ook helemaal
niet graag komen en onder leiding van
Daïmenês staan zij schouder aan
schouder met de Feniciërs op hun muren om de stad te verdedigen in de
hoop, dat Carthago op tijd zich kan herbewapenen.
Dionysius laat het gros van zijn leger en vloot in en om de baai van
Motya en doet zelf een vergeefse poging om Segesta en Entella te
veroveren. Himilco zit in Carthago ook niet stil en werkt koortsachtig
aan herstel van zijn leger en vloot. Dat heeft echter wel zijn tijd
nodig en voorlopig kan hij nog niet veel anders doen dan 10 Carthaagse
oorlogsschepen er op uitsturen naar Syracuse. daar doen zij een
geslaagde overval op de buitenhaven. Het kan de Grieken echter niet
bewegen om het beleg van Motya op te geven. Dat gaat gewoon door, maar
Motya ligt erg gunstig voor de verdediging. De stad is aan alle zijden
door water omgeven en alleen een dam geeft toegang tot de stad. De
inwoners
van Motya hebben de dam nu zoveel mogelijk vernield, maar de
Grieken zijn druk bezig om die te repareren.
Dan komt er hulp voor Motya opdagen in de vorm van een Carthaagse
oorlogsvloot met 100 schepen, die plotseling de uitgang van de baai van
Motya afgrendelen. De twee keer zo grote vloot van Dionysius zit
opgesloten. De overtocht van de Carthaagse vloot gebeurde onopgemerkt
bij nacht en in het ochtendgrauwen verschijnen ze bij Motya.
Dionysius raakt niet in paniek, maar laat zijn schepen over land zo'n 4
kilometer naar de zee transporteren. Een groot karwei, maar het lukt,
terwijl daarnaast katapulten de Carthaagse vloot op afstand houden.
Zodra de Grieken op deze wijze meer schepen in zee hebben dan zijn eigen
vloot talrijk is, moet Himilco rechtsomkeert maken om niet bij voorbaat
kansloos te zijn tegen de numeriek overmachtige vijand. Motya staat
verder alleen.
Zie map 39.4.2.Una stele da Mozia e l’iconografia
del personaggio in trono, G.Chiera, Roma, OA XXI 1982. Naast de Griekse
aanwezigheid zien we in dit ene voorbeeld al ook duidelijke relaties naar
Sousse, Pizzo Cannita, Byblos, Sidon en Tharros.
3.6.1. Het einde van Motya.
De
Grieken repareren de opgebroken dam en laten daar overheen de
aanvalstorens tot voor de muren van Motya rijden. Deze aanvallen spitsen
zich toe op de noordelijke toegangspoort nabij de wijk
"Kappidazzu". De
Motyanen bieden een verschrikkelijke weerstand tegen de grote overmacht.
Men denkt niet aan overgave, want vooral de Grieken van Daimenês weten,
dat aan hen geen pardon zal worden gegeven.
Tenslotte slaan de Grieken van Dionysius een bres in de noordelijke
muur. De strijd gaat echter door, want de huizen zijn veranderd in
forten en straten voorzien van barricades. Het is een voorproefje van
wat de Romeinen ca.250 jaar later te wachten staat.
De
Griekse aanvallers raken uitgeput en gedemoraliseerd van de vele
verliezen. Daarop roept Dionysius zijn troepen uit de stad terug en
wacht op de noordelijke muur op een gelegenheid voor een
verrassingsaanval. Die komt bij een ogenblik van onoplettendheid van de
verdedigers bij nacht. Nog blijft de strijd lang, fel en zonder
scrupules, maar de laatste weerstand zakt toch ineen.
De
overlevenden zoeken hun toevlucht in de tempels van goden, die én
door de Feniciërs én door de Grieken
worden aanbeden.
De
Grieken in Carthaagse dienst worden echter, zoals ze zelf al wel
verwacht hadden, gekruisigd.
Na
de inname van Motya trekt Dionysius zich terug naar Syracuse om te
overwinteren en laat in Motya enige duizenden Siculiërs achter onder de
leiding van Biton. Motya werd weliswaar grondig geplunderd en verwoest,
maar nog steeds zijn de resten van de oude Fenicische nederzetting op
het huidige Mozia te zien.
______________________________________________________________________
ncfps
Geen opmerkingen:
Een reactie posten