Vanuit
Syracuse, Zancle, Gela en Megara
Hyblaea worden weer
andere
steden gesticht, zoals Acrae,
Casmenae, Selinunte, Himera en
Akragas.
Daarmee vond de Griekse kolonisatie
zijn grondvorm op Sicilië. Slechts
de westpunt bleef grotendeels onder
de Fenicische invloedssfeer. In
het binnenland weten de Sicaniërs
zich nog enigszins staande te houden.
De Siculiërs worden echter
grotendeels overvleugeld door de Grieken.
Sommige auteurs twijfelen aan deze
alhier geschetste gang van zaken.
Zo stelt J Boardman in "The
Greeks Overseas", dat mogelijk de
Grieken
eerder dan de Feniciërs op Sicilië en
in het grootste deel
van het
westelijke deel van de Middellandse
zee aanwezig waren
Er zijn namelijk nauwelijks of geen
Fenicische archeologische vondsten
gedaan in de tijd tot circa 750.
Boardman beroept zich tevens
op het
oude testament, waarin naar vormen
komt, dat Carthago in
de Ionische
(JAVAN) sfeer gelegen moet hebben,
terwijl we bovendien veel Euboe³sche
namen aantreffen in het westelijke
deel van de Middellandse zee.
Niettemin bericht de
geschiedschrijver Thucydides, dat de
Feniciërs
handel dreven in deze periode rond
Sicilië. Dat moet
ook wel, als
vaststaat, dat zij reeds eeuwenlang
schepen naar Tartessië
zenden en
daarbij kwamen zij onvermijdelijk
langs Sicilië. Verder
moet bedacht
worden, dat de nederzettingen van de
Feniciërs tot die tijd wezenlijk
anders waren
dan die van
de Grieken. Vaak
was de Fenicische
aanwezigheid ook
niet permanent en
veel van de
Fenicische
nederzettingen werden
later ondergesneeuwd door
de veel talrijker
Grieken met hun massa's voorwerpen,
gebouwen e.d. Het is dan ook
geen
wonder, dat veel meer en vaker
Griekse vondsten zijn gedaan.
De Feniciërs kwamen voor de handel en
vestigden zich zo lang als nodig
was. De Grieken kwamen echter om er
te leven en zij doen
dat pas in
Sicilië, als
Theoklès bij toeval
ontdekt, dat het
eiland geen
schrikbarend oord is, zoals de Feniciërs
altijd hadden gezegd;
bang
als zij waren voor de concurrentie
van welke andere zeevarende natie dan
ook.
Hetzelfde herhaalt zich bij de zuilen
van Melkart. Daarachter is plaats
voor spookverhalen, enkel en
alleen om andere
concurrenten ver daar
vandaan te houden. Hanno zal
grote vuren langs
de Afrikaanse kust
beschrijven en Himilco zal het hebben
over koude mistige zeëen.
Zo hebben de
Feniciërs van het
eerste uur hun
Trinakria willen
beschermen door het eiland als een
schrikbarend oord te beschrijven.
DE SCHEPEN
Het is nog niet de tijd van de
triremen. Die komen pas eind 6e/5e eeuw tot
ontplooiing. Tot deze tijd maakt men
gebruik van een GAULOI. Deze wordt
voornamelijk voor de kustvaart
gebruikt. Een GAULOI is 20‑30 meter lang
en 6‑7 meter breed. Zijn diepgang
is slechts 1,5
meter. De bemanning
bestaat uit 20 man. Een wat breder en
sterker schip is de PENTEKONTER.
Zijn lengte is 25 meter en hij biedt
plaats aan 2
x 25 roeiers.
De
PENTEKONTER wordt ook als
oorlogsschip gebruikt en is voor verre
reizen
geschikt.
Enkele van deze min of meer ronde
schepen zijn gevonden te Marsala, Kaap
Gelidonya, Kyrenia, Mahdia e.d. De
Hebreëers noemen deze ronde schepen
over het algemeen TARSISschepen.
Zie:
J Morrison
"Long ships and round ships", London 1980.
M
Koch "Tarschisch und
Hispanien", Madrider Forschungen, band 14, Berlin 1984.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten