1.3. De route naar het Westen.
1.3.1. De noordelijke route.
De noordelijke route
werd eerder verkend door de Minoërs, spoedig gevolgd door de Feniciërs, als de
Minoërs als factor van betekenis wegvallen. Arvad* moet een belangrijke rol
gespeeld hebben in de
explorering van deze route. Deze
plaats is het gunstigst gelegen als
uitvalbasis langs de kusten naar
de golf van Issus en verder langs de Cilicische kust naar de Egeïsche zee. Via
Rhodos en Kreta werd de Peloponnessos
bereikt. Na Corcyra (Korfoe) vond
de moeilijke oversteek naar Apulië plaats,
waarna langs de kusten van Zuid‑Italië Sicilië werd aangedaan.
Vanuit Arvad en
de andere Fenicische
steden werd ook
direct overgestoken naar
Kypros (Cyprus). Op
dit eiland kwamen
de eerste Fenicische overzeesche
steunpunten tot stand. Van Cyprus uit werd
dan weer snel de zuidkust van Klein‑Azië opgezocht. Dit is een
beschrijving van de hoofdroute. Zeker
bij de Egeïsche
zee vonden veel schepen hun weg naar noordelijker havens en eilanden, zoals naar Thasos en Thera. De noordelijke
route zal in het begin in de meeste belangstelling hebben bestaan bij de
Feniciërs totdat door
de expansie van
de Griekse zeevaart noodgedwongen
een andere route steeds meer benut
moest gaan worden. Overiegsn
volgen de Etrusken deze route ook op hun tocht naar Toscane.
Zie Map
49.1.11.Dimensione Tirrenica, S.Moscati, RSF XVI 1988.
1.3.2. De zuidelijke route.
De zuidelijke route werd ook
drukbevaren en dat lag voor de hand.
Het
oudste vertrekpunt is
hier Byblos, dat
nauwe relaties met
Egypte
onderhield. Ofwel direct, ofwel
voorzichtig varend langs de Philistijnse
kust werden de ankerplaatsen in de
Nijlarmen aangedaan. Vandaar ging het
in westelijke richting langs de
Libysche kust rond Cyrenaica
door de
Syrten naar Kerkenna (Cercina) of
Djerba (Meninx) als tussenstation. Dan
was het niet ver meer naar Utica.
Deze
kust langs de
Saharawoestijn was toendertijd
nog niet zo
onherbergzaam en onvriendelijk
als hij dat
nu is. Er
waren meer
pleisterplaatsen en er was
gemakkelijker drinkwater in te nemen.
Belangrijke pleisterplaats zal Bomba
(Aziris) geweest zijn.
De zuidelijke route komt pas in
gevaar, wanneer de Grieken zich in grote
getale op Cyrenaica gaan vestigen.
De hoofdroutes liepen van oost naar
west en in principe zoveel mogelijk
langs de kusten. Dat wil niet zeggen,
dat er geen
dwarsverbindingen
waren; dus van zuid naar noord
en andersom. Eén
daarvan is die
van
Egypte naar de Egeïsche zee. Vanuit
Aziris zal veelal de oversteek naar
Kreta gemaakt zijn over de open zee.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
OTTO MELZER in zijn
"Geschichte der Karthager" gaat ook uit
van de noordelijke route
als het begin van de verre over‑
zeesche tochten der
Feniciërs naar het westelijke deel
van de Middellandse zee.
Map 45.1.1.Precollozziazione greca e precollozziazione
fenicia, S.Moscati, RSF XI,2, 1983.
ZIE:ATLAS VAN DE
FENICISCHE EN PUNISCHE STAMMEN, STEDEN EN VOLKEN.
38A.De kleine Syrte streek
38B.Meninx/Djerba
38C.De grote Syrte streek
38D.Arae Philenorum
38E.Omgeving Arae Philenorum
Zie Boek 16.DE FENICIëRS
Avec les Phéniciens à la
poursuite du soleil sur la route de l’0r et de l'étain. J.Mazel. i.e.v.v.R.J.Demarée.
Deventer,
Uitg.N.Kluwer 1971. Een persoonlijk
visie met veel veronderstellingen, die weinig onderbouwd zijn. Niet echt
wetenschappelijk. Zo moet het dus niet! Mazel is zes jaar onderweg door zestien
landen om de Feniciërs in zijn greep te krijgen. Hij slaagt daarin wel op een
bepaalde manier: hij speurt gegevens op, die misschien wel eens waar kunnen
zijn en hij leeft zich zeker goed in in de wereld van dit volk. Hij doet echter
te gewaagde uitspraken, het is net over de rand. Er zijn teveel wilde
hypotheses (Epidaurus blz 93) en ook in de chronologie gaat er het een en ander
mis. Er staan ook duidelijke onwaarheden in. De Feniciërs zouden ons twee
voorname boodschappen hebben meegegeven: het pragmatisme en de hoogste macht is
het geestelijke.
Naarmate de Grieken zich steeds
meer op
zee waagden, gingen
ook de
Feniciërs zich al dan niet gedwongen
terugtrekken uit hun Egeïsche en
Zuid‑Italiaanse steunpunten. Van levensbelang
werd nu de meer
zuidelijke
route.
1.3.3. De Middenroute.
De zeeverbinding tussen Fenicië en
het westen werd op den duur, zoals
gezegd nog meer bedreigd door de
vestiging van de Grieken in Cyrenaïca
aan welk gebied zij deze naam gaven,
want daar stichten zij Cyrene
en
nog een aantal andere kolonies. Weliswaar
kwam dit gebied
tijdelijk
onder
Perzische controle, waardoor
de Feniciërs weer
veilige
aanloophavens hadden halverwege de
tocht naar het verre westen en terug.
In ieder geval was daar Aziris
halverwege Egypte en Cyrenaïca, dat niet
duidelijk Grieks
of Egyptisch was.
Op den duur
gaan echter de
tussenstations verloren. Dat betekent
niet, dat de zeeverbinding tussen
Tyrus/Sidon en Carthago verloren
ging, omdat de Feniciërs hadden leren
varen op de sterren. De kleine beer
was het
sterrenbeeld, waarop zij
zich
orienteerden. Onafhankelijk van
welk tussenstation dan
ook
volbrachten de Fenicische zeelieden
steeds meer de lange reis in één
keer over de duizenden kilometers
lange zee. Vlak voor
Carthago werd
meestal Melita, Lampas of Kerkenna
aangedaan; eilanden in de hoge
zee
voor Afrika.
Vaak was er dan ook nog een
tussenstop te Neapolis (Nabeul)
of Aspis
(Clupea) of Kerkouane op de kust van
Afrika. Naar het zuiden toe week
men ook wel uit naar Lebda of Meninx
om tropische producten in te nemen.